Het is 4 oktober 1983. We (mijn vriendin die nu nog altijd
mijn vrouw is, haar nichtje, een vriend en ik) staan met z’n vieren voor het
hotel in Rotterdam waar Sting, Stewart en Andy zich bevinden. Op slinkse wijze is
mijn vriendin er achter gekomen welk hotel dat is. Gewoon bellen en zeggen dat je
van bloemisterij zus en zo bent en een boeket bloemen hebt voor de heer Sumner.
Of die inderdaad in het hotel zit. Toen kon dat nog. Na een hotel of drie heeft
ze beet. Het Hilton. We staan een tijdje voor de deur te wachten. We zien Ad
Visser die een interview gaat doen. Men vraagt ons niet voor de deur te blijven
hangen, dat we een seintje krijgen als ze naar beneden komen. We vragen aan Ad
of hij handtekeningen wil regelen voor ons en dat belooft hij. Mijn vriendin en
haar nichtje hebben iets gemaakt voor Sting en dat willen ze graag aan hem
overhandigen. Dat mag niet, maar we mogen wel naar zijn kamer bellen (!). Mijn
vriendin krijgt eerst Kim Turner (manager) aan de lijn, die de telefoon
vervolgens aan Sting geeft (!), die met een slaperige stem zegt dat hij wakker is
gebeld. Ze biedt haar excuses aan en vraagt toch of hij beneden wil komen om
een cadeau in ontvangst te nemen. Twee dagen er voor was hij namelijk jarig. Helaas
wordt dat hem niet, maar een medewerker van het hotel zegt dat hij het cadeau aan
Sting af zal geven. We gaan naar buiten op de stoep zitten, aan de rustige zijkant
van het hotel, waar we wachten op wat we hopen dat misschien nog gaat gebeuren:
een ontmoeting. Na een tijdje rondhangen zien we plotseling wat beweging achter
de gordijnen van het raam van één van de (vele) kamers, precies aan de zijde
waar we zitten te wachten. Het is Sting, die het cadeau (een grote zelfgemaakte
kaart) voor zijn raam zet en naar ons zwaait. We beginnen ‘happy birthday’ te
zingen en zien dat Sting met zijn vingers de maat slaat.
Het wordt al laat, het concert zal straks beginnen en Ahoy
is enige metrohaltes hier vandaan. We moeten niet te laat weg hier, maar we
willen eigenlijk wachten op het moment dat het trio het hotel zal verlaten. Het
geluk is aan onze kant, want we krijgen te horen dat ze naar beneden komen.
Allereerst komt Stewart Copeland op ons aflopen. We zijn een beetje ‘starstruck’
en weten niets te zeggen. Hij loopt ons straal voorbij en stapt in een
voorgereden limousine die meteen vertrekt. Enkele minuten later komt Andy
Summers de lobby in. In een wanhopige poging om de man een halt toe te roepen
vraagt mijn vriend aan Andy: “aren’t you Andy Summers?”, waarop hij (zeer gevat
en grappig, al vonden we dat op dat moment niet) antwoordt: “no, I just look
like him”, langs ons heen loopt, ons verder negeert en in de volgende limo
stapt die ook weg rijdt. Hebben we daarvoor al die tijd staan wachten? Maar
goed, het gaat de meiden voornamelijk om Sting en wanneer die als laatste de
lift uitkomt zorgen we er voor dat hij er ongeveer niet door kan. Hij blijkt
iets vriendelijker, bedankt voor het cadeau en zet één handtekening, waarna ook
hij in een aparte limo stapt en richting Ahoy wordt gereden. Mijn vriendin
heeft het niet meer en zegt de historische woorden: “ik heb hem aangeraakt”.
We rennen naar de metro om zo snel mogelijk bij Ahoy te
geraken. Als we de zaal inlopen zien we dat de immense zaal al helemaal vol is.
We ‘lopen op de maan’ en voelen ons sterren die zelf op komen treden als we
langs iedereen naar voren lopen en onze zitplaatsen opzoeken. We zien wat
bekenden van school en roepen ze een jaloersmakend “we hebben ze ontmoet” toe
en lopen nog verder naar voren om uiteindelijk vlak voor het podium op de derde
rij plaats te kunnen nemen. We zijn gearriveerd, het concert mag gaan beginnen…
Vier blaagjes waren we, met een schaamteloze fan-ervaring op
zak.
In de documentaire Can’t
Stand Losing You maakt Andy Summers op een gegeven moment duidelijk hoe hij
zich tijdens die periode voelde: “We speed away from shows in three seperate
limo’s. It’s either take off instantly or be trapped in the building for
several hours. It’s a peculiar
anti-climax to go within minutes from a burning stage with crazed auditorium to
the solitude and roaring silence of your pastel papered hotel room. (…) I’m
very specific about my needs: I don’t ever wanna see a freeway let alone hear
it. No male fans within a ten mile radius, ever. Leave me the fuck alone until
gig time. (…) I’m a rock ‘n’ roll asshole, emaciated millionaire prick and fuck
everything”.
Dat was geen ‘happy place’ waar hij zat en het verklaart
zijn houding betreffende onze ontmoeting. Hoe het zo ver is gekomen vertelt
Andy in de documentaire die gebaseerd is op zijn boek One Train Later. Het is een soort beknopte samenvatting in beeld en
geluid. Je hoort zijn stem letterlijk (de soms wat hoogdravende) teksten uit
zijn boek oplezen. Een kort overzicht van zijn jeugd, de bands waarin hij heeft
gespeeld vóór The Police, de ontmoeting met Sting en Stewart en een droom die
uitkomt en een nachtmerrie wordt. Je vraagt je af hoe ze het überhaupt nog vijf
albums lang hebben uitgehouden met elkaar. Aan het einde lijkt het op naar je
werk gaan waar je geen zin in hebt, met collega’s die je niet uit kan staan.
Maar het betaalt zo goed.
Het portret is niet bijzonder indringend, maar het geeft een
verhelderende blik op de ontwikkeling van deze wereldband, die zeer snel tot
grootse hoogte kwam door de drie grote ego’s, maar er net zo snel aan ten onder
ging. De hele periode duurde maar een jaar of zeven.
Net als in het boek worden beelden van vroeger gelardeerd
met beelden van hun reünie-tour
uit 2007 en voelen de bespiegelingen die Summers over ons uitstort als van
een wijs geworden opa, die toch nog één keer het positieve gevoel van vroeger
wil terughalen met de band die zijn leven heeft getekend. Ik hoop dat dit voor
hem is gelukt. Of dat hij op zijn minst zijn pensioengat heeft kunnen dichten.
Voor mij liep die herbeleving helaas uit op een
teleurstelling.
Het mooiste fragment van de documentaire is als (de oude) Andy
door de kleine straatjes van een Japanse wijk loopt, foto’s maakt en opeens een
karaoke versie van Every Breath You Take
uit een bar hoort komen. Hij gaat de piepkleine kroeg binnen, gaat naast de man
staan die met het nummer meezingt en zingt vervolgens met hem mee zonder dat
iemand hem herkent. Pas als het nummer is afgelopen, trekt Andy zijn muts van
zijn hoofd en wordt hij herkent door de aanwezigen die hun ogen niet kunnen
geloven. Een magisch momentje voor iedereen, de kijker inbegrepen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten