Het wordt een aparte avond, deze eerste Koningsavond.
Terwijl een goede vriend en een buurman los van elkaar een
optreden hebben tijdens hetzelfde festival uit naam van de koning, hebben wij
kaartjes voor een bandje uit Nieuw-Zeeland genaamd Popstrangers. Deze naam
kreeg ik toegespeeld door een andere vriend, een tijd geleden, met de
mededeling dat het wel eens iets voor mij zou kunnen zijn. Het album heet Antipodes
en ik draai het een aantal keer om het daarna een beetje uit het oor te
verliezen. Als ik zie dat de band in Paradiso langs gaat komen, herbeluister ik
de muziek nog eens, hoor ik een nieuwe track dat niet
(?) staat op het binnenkort uit te komen album Fortuna
en schaf ik kaartjes aan voor het concert.
Het is druk. Amsterdam is oranje gekleurd, op elke hoek van
de straat waar een café van belang is staat een volkszanger te galmen vanaf een
klein podium omgeven met biertaps en in een steegje verderop houdt een jong
meisje het haar uit het gezicht van haar kotsende vriendin. Het is bijna
uitgestorven. Voor Paradiso dan. Als ik de trap van de poptempel betreed kijk
ik recht in de ogen van Sophie Hilbrand, die net naar beneden loopt. Ze ziet er
(zoals altijd?) wat verhit, verwilderd en enigszins beneveld uit. Drie treden
verder zie ik Waldemar Torenstra die nog enkele woorden wisselt met de
deurwachten van Paradiso. Hij ziet er (zoals altijd?) vrolijk, fris en fruitig
uit. Als ik mijn tickets laat scannen hoor ik dat het concert er voor wat is
uitgelopen en dat het een half uur later begint. Als dat maar geen nachtbus wordt,
denk ik bij mezelf. Nog maar één stap binnen en ik word aangesproken door twee olijke
kale mannen die zich afvragen of we nu nog voor Bløf komen. “Nee hoor, we komen voor Popstrangers, hoewel we Bløf ook
wel eens hebben gezien”, zeg ik, om het gesprek toch een vriendelijke en
gemeenschappelijke draai te geven. Maar Bløf viel tegen hoor ik de mannen
zeggen, het is niets voor zo’n kleine zaal. Misschien waren Sophie en Waldemar
ook niet zo tevreden, gaat er door mijn hoofd. We nemen de linkertrap richting
de bovenzaal, maar de deur rechts van het podium blijkt afgesloten en we moeten
ons een weg banen door de overvolle en bloedhete zaal waar de bekende band uit
Zeeland net een toegift begint. Door de grote oplichtende muur van leds zie je
de mannen slechts in silhouet staan. Door naar de kleine zaal, alwaar de
nasleep van het concert dat Admiral Freebee gaf in volle gang is. Mensen die zijn
blijven hangen met een biertje in de hand, mannen die druk in de weer zijn om
het podium vrij te maken. We zoeken een plekje aan de kant in de hoop dat het afbreken
en opbouwen niet al te lang zal duren, maar hebben de verwachting van het
tegenovergestelde. Ik kijk echter mijn ogen uit hoe snel alles wordt neergezet,
opgesteld en in elkaar gedraaid, als het podium eenmaal Freebee vrij is, hoewel
mijn zicht een beetje wordt beperkt door een man die precies in mijn blikveld
is gaan staan. Hij komt me bekend voor, maar ik kan hem niet plaatsen. De
opbouw van het podium vordert, net als de zoektocht in mijn hoofd en net als ik
tegen mijn vrouw wil zeggen dat ik denk dat de man iemand zou kunnen zijn die
we kennen, komt de vrouw van de man aanlopen en valt het kwartje helemaal. Het
is hem inderdaad. We zijn eigenlijk vrienden met de zus van de vrouw die net
kwam aanlopen. Een klopje op de rug dan maar, even bijkletsen, nee zij zijn
blijven hangen na Freebee en gaan trouwens na één nummer Popstrangers ook weer
weg.
Om 22:40 uur begint het concert dan eindelijk. Het wordt een
kort concert. Tien nummers. De meeste van het nog te verschijnen nieuwe album. Het
drietal kan zowel noisy als stofzuigerig als lomig en dromerig en lo-fi zijn,
soms zelfs binnen één nummer, zoals Witches
Hand. Dat lomige, met slepende drums en wat zeurende zang doet dan soms
denken aan een band als Pavement, waar ik niet echt fan van was. In de meeste
nummers vergeet men echter niet dat er een song moet staan, die af en toe best
poppy mag klinken, zoals Rats In The Palm Trees,
maar ook een wat meer duister en ongemakkelijk karakter kan hebben (zoals Jane dat ze niet
spelen vanavond). Op Antipodes staan
er in die laatste categorie zo te horen wat meer dan op het misschien wel wat
toegankelijker klinkende Fortuna,
maar dat is puur op het eerste gehoor. Er is nauwelijks communicatie tijdens
het concert, alleen de mededeling dat als we willen dansen op het volgende
nummer we wat dichterbij mogen komen, waarna Heaven wordt ingezet. Het
is ook niet gemakkelijk. Ik was niet van plan om vooraan te gaan staan, maar
sta het toch, omdat er tussen mij en het podium gewoon niemand meer is komen
staan. Het gapende gat van een meter of drie blijft toch een moeilijk te
overbruggen afstand, hoewel er applaus en instemmende geluiden uit de zaal
komen na elk gespeeld nummer. Voordat ik het weet kondigt zanger-gitarist Joel
Flyger het laatste nummer al weer aan. Tonight, ook een nieuw poppy nummer
dat af en toe haast vals lijkt te klinken van jengelende loomheid, hoewel het
uptempo is en een apart tussenstuk kent.
Na een ‘thank you’ en ‘cheers’ lopen de drie jongens naar de
zijkant van het podium en hoor ik ze overleggen of ze nog een nummer zullen
spelen. Maar de zaal blijft opvallend stil en als ik omkijk, blijkt deze een
stuk leger te zijn dan toen de band begon en toen was die al niet vol. De
kennissen die we tegen kwamen waren kennelijk niet de enige overblijvers van
Freebee die het voor gezien hielden en de dertig die er nu nog staan voelen
zich niet geroepen om te gaan roepen om meer. Een beetje pijnlijk en niet
geheel verdiend, hoewel ik dit zelf ook niet als meer dan aardig kan betitelen.